6. jul, 2017

Tekst

’s ochtends was het zover. Meneer de Boswachter kwam Pieter tegen en vond dit een goede gelegenheid om hem een stomp te verkopen. Ditmaal wachtte Pieter niet af en verkocht een mep terug op zijn beurt.





Door alle commotie was meneer de Boswachter aan het uitrusten in zijn kamer tijdens de lunch. Pieter had een kleine pleister op zijn gezicht vanwege een schrammetje.

Meneer de Boswachter is nog steeds boos. Met lange passen struint hij de gangen door. “Wilt u misschien straks een lekker stukje appeltaart van de banketbakker?” vraag ik. 

“Nee, ik houd niet van taart. Niet van appels en zeker niet van appeltaart.”

Later zit meneer de Boswachter in een stoel in een hoekje op de gang. Vlakbij de deur van meneer P., de blinde bewoner. Meneer T. zit in zijn rolstoel voor de deur van meneer P.
Als een waakhond houdt hij de wacht. Echter de deur van meneer P. zit gewoon op slot.
Een van de favoriete verpleegkundigen komt ook langs als ik met de trolley met de appeltaarten voor de neus van meneer de Boswachter sta. Tranen biggelen over zijn wangen.
“Ach meneer de Boswachter!” zegt ze, terwijl zij zijn armen om hem heen slaat en even op zijn schoot zit als troost.
“Je bent zwaar!” kermt meneer de Boswachter.
Bedremmeld kijken de verpleegkundige en ik elkaar aan en lachen.
“Ik heb net een stukje appeltaart gegeten.” zegt de verpleegkundige.
“Maar je bent echt heel zwaar!” zegt meneer de Boswachter.

“Wilt u dan nu een stukje appeltaart?” vraag ik aan meneer de Boswachter.
“Ja..” zegt hij. Meneer de Boswachter schrokt een stukje appeltaart weg. En nog een stukje.

Aan het eind van de middag hoor ik commotie vanuit de kamer van meneer P.
Ook meneer Boswachter zit nog braaf op dezelfde stoel ik het hoekje op de gang.
“Zeg, kan ik misschien ergens naar toe waar ik gewoon ongestoord kan slapen?” zegt meneer P. in het plat Amsterdams liggend vanuit zijn bed.
Meneer T. is vanuit zijn rolstoel druk in de weer met de gordijnen.
“Ja, ben je daar eindelijk? Jullie lieten de deur open en hij zit hier alleen met die gevaarlijke man op de gang. Dus ik dacht, ik let wel even op. Niemand hoeft zich hier onveilig te voelen.” zegt meneer T. “Ook die man op de gang, die hoeft zich ook niet onveilig te voelen.”
Ik steek mijn duim op naar meneer T. en zeg dat hij nu kan gaan en dat ik de deur op slot zal doen. Met een gerust hart rolt meneer T. in zijn rolstoel weer de kamer uit.